De leraar moet leren reflecteren op zijn gedrag
De persoonlijkheid van de leraar is essentieel voor de kwaliteit van het onderwijs. De leraar in opleiding moet daarom leren zich bewust te worden van het subjectieve karakter van zijn beroepsuitoefening – ondanks alle protocollen en gestandaardiseerde kwaliteitsmetingen.
De Onderwijsraad constateerde enige tijd geleden dat er te weinig aandacht is voor de persoonlijke kant van het beroep van leraar. De Raad wil veel focus in de lerarenopleidingen voor de ontwikkeling van een ‘persoonlijke professionaliteit die individuele leraren in staat stelt om in specifieke praktijksituaties vanuit hun onderwijs-pedagogische waarden eigen keuzes te maken.’ Want, zo stelt het advies, de persoonlijke professionaliteit van de leraar bepaalt in belangrijke mate de kwaliteit van handelen in de beroepspraktijk en daarmee de onderwijskwaliteit. Of, zoals Dewey het al in 1938 formuleerde: ‘All education is moral education.’
Meer aandacht is nodig voor de levenbeschouwelijke vorming
Elke professional is een normatieve professional. Iedere leraar dient te kunnen reflecteren op wat bewust en (nog) onbewust als waardevol beschouwd of beleefd wordt, omdat dit doorwerkt in het onderwijs dat deze leraar elke dag realiseert. Dat kán samenvallen met de verwachtingen en eisen van het systeem, maar dat hoeft niet. En eventueel kan men toch, hoewel in tegenstelling tot eigen opvattingen, besluiten loyaal het systeem uit te voeren, maar ook dat hoeft niet. Men kan namelijk ook besluiten (delen van) het systeem niet uit te voeren, omdat die zich niet laten rijmen met eigen opvattingen over wat goed is om te doen. Uiteindelijk zijn daarmee voor elke leraar fundamentele opvattingen en attituden in het geding, inclusief het eigen meer of minder gearticuleerde mensbeeld, wereldbeeld, en de eigen ontwikkelde (seculiere of religieuze) levensbeschouwing. Op deze wijze opgevat is de professionalisering van leraren een vormingsproces, een concretisering van levensbeschouwelijke vorming. Daarom is (meer) aandacht nodig voor de subjectieve, normatieve, (al dan niet religieuze) levensbeschouwelijke dimensie van professionaliteit.
Er moet meer ruimte komen voor reflectie
Wil een leraar goed onderwijs kunnen geven dan moet hij in de eerste plaats officieel bevoegd zijn om z’n werk uit te oefenen. Dit lijkt een open deur, maar een ander recent rapport van de Onderwijsraad stelt vast dat 20 procent van de leraren in het voortgezet onderwijs onbevoegd is en 16 procent van de leraren in het mbo. In het algemeen oordeelt de Raad dat er te weinig hogeropgeleide docenten zijn: slechts 52 procent van de hbo-docenten heeft een wetenschappelijke opleiding en 30 procent in het vo. De kwaliteit van de leraar moet dus omhoog.
Tevens dient er tijd en ruimte gemaakt te worden voor reflectie. Als men stelt dat de kwaliteit van onderwijs, kwaliteit van leven (van de professional) en kwaliteit van leren (ten behoeve van en door de leerling) niet alleen maar te realiseren is door het instrumenteel hanteren van protocollen en richtlijnen, en als permanent doordacht moet blijven op welke manier richtlijnen betekenis krijgen – en dat eigenlijk alleen maar als zij geïnterpreteerd worden in relatie tot een concreet voorval – dan kan het niet anders dan dat daarvoor ruimte gemaakt moet worden. Aankomende leerkrachten moeten getraind worden in reflectie op eigen handelen en gedrag.
Normatieve professionalisering vraagt ook om de bewustwording dat alle waarneming en waardering subjectief van karakter zijn. Een leraar die zich professionaliseert, kwalificeert zich naar bepaalde standaards en raakt gesocialiseerd in een beroepsgroep en beroepspraktijk, maar dat alles zoals hij het zelf percipieert en interpreteert.
Leraar is nooit klaar met eigen ‘bildung’
Lerarenopleidingen moeten deze complexiteit (van tijd en ruimte maken voor reflectie en zich bewust zijn of leren worden van het subjectieve karakter van alle waarneming) toelaten en cultiveren. Dat vraagt dus ook van de lerarenopleider een houding om met open einden, ongrijpbaarheid en onzekerheden te kunnen omgaan. In die zin opgevat moet de opleiding kwalificeren en socialiseren, maar tegelijkertijd ook ‘veronzekeren’ (en vervolgens weer kwalificeren om met die onzekerheid om te gaan). Goed leren is een soort wonder. Je wilt het, maar het is niet te plannen, slechts te faciliteren. Daar moet een professionele leerkracht wel mee kunnen omgaan.
De leerkracht moet dus niet in vier jaar tijd in een overladen programma van een kleine twintig kennisbases worden volgepropt, maar belangrijker is een attitude te ontwikkelen van gretigheid en honger naar kennis en begrip. Uitgangspunt moet zijn dat leraren een ‘leven lang leren’, een visie op bildung in de lerarenopleiding is daarbij essentieel. Iemand die bereid is door te vragen, die blijft zoeken naar de dingen achter de dingen, die nooit tevreden is, maar nog beter wil weten ‘hoe het zit’, dat wordt de goede leerkracht. Dat is een leerkracht in wording, die is ook nooit klaar, maar dat is wel de leerkracht die als vanzelfsprekend niet tevreden is met een afgebakende canon, die snapt dat elke situatie uniek is en dat in elke situatie elk probleem van een leerling vraagt om zorgvuldige observatie en analyse ‘hoe zit het hier en nu’? Dat overstijgt dus de canon, de kennisbasis, dat gaat dus om meer dan het instrument.
Het gaat om de opleiding tot moedige professionals
Daar zijn durf en moed voor nodig. Kenmerkend voor de normatieve professional is het voortdurend kritisch willen beoordelen van wat er van de leraar wordt verwacht en de moed een opvatting daarover te hebben en daar consequenties aan te verbinden.
Normatieve professionalisering vraagt om karaktervorming (attitude- en persoonsvorming en het ontwikkelen van een metaperspectief bij elke leraar) als onmisbaar onderdeel van het leren van professionals, zowel binnen de werkomgeving van de school als in de initiële lerarenopleiding. Het gaat om de opleiding tot moedige professionals, en het ontwikkelen van gezamenlijke moed in een intercollegiaal moreel beraad.
De hamvraag is of we binnen de lerarenopleiding, binnen de schoolorganisatie en binnen het onderwijs als geheel hierop durven vertrouwen. Het begint met het toekennen en erkennen van de professionele ruimte van de leraar, leerkracht of opleider en de erkenning van de autonomie van de professional binnen de schoolorganisatie en de lerarenopleiding; de lakmoesproef is of we vanuit de organisatie bezien de controle los(ser) durven te laten en in vertrouwen op de kwaliteiten van de professional het goede leren verwachten te zien ontstaan.
Prof. dr. Cok Bakker is theoloog/religiewetenschapper en onderwijskundige. Hij is als hoogleraar ‘Didactiek van Levensbeschouwelijke vorming’ verbonden aan de Universiteit Utrecht en als lector ‘Normatieve professionalisering’aan de Hogeschool Utrecht.