Waarom accepteren we kwajongensgedrag niet meer? #ouder#school#leraar
Jongens lijken verdwaald in de moderne, snelle, vrouwelijke samenleving. We vinden ze lastig, beoordelen ze negatief. Waarom accepteren we hun gedrag niet meer? Wat maakt ons jongensvijandig?
-
Vroeger haalde een jongen die in de dakgoot liep een alledaagse streek uit. Nu gedraagt hij zich abnormaal.
Een beetje man heeft een mes waarmee hij takken klieft en vlees snijdt. Een bijl kan ook, of een Zippo-aansteker en een blik benzine. Fikkie stoken, hout hakken, krachten meten, dat doen mannen en jongens als ze hun impulsen mogen volgen.
In ‘De Echte Jongens Film’, een documentaire van Katinka de Maar die volgende week op tv is, duikt dit stereotiepe en karikaturale beeld heel even op. Je ziet jongens nonchalant met messen pielen en vaders worstelen met zonen. Letterlijk worstelen, met bovenlichamen die beschilderd zijn als de torso’s van uitheemse krijgers.
De documentairemaakster schoot deze beelden tijdens een georganiseerd ‘Vader-en-zoon-kamp’. Dáár is viriliteit toegestaan, maar buiten de omheining wordt die nauwelijks nog getolereerd. Het is een van de punten die De Maar met haar film wil maken: typisch jongensgedrag – baldadig, fysiek, competitief en experimenteel (zie inzet) – wordt tegenwoordig als lastig ervaren.
Een groeiend leger van pedagogen, onderwijsdeskundigen en ouders signaleert hetzelfde als De Maar. Vroeger, zeggen zij, haalde een jongen die in de dakgoot liep een alledaagse streek uit. Nu gedraagt hij zich abnormaal. Vroeger werd het ingooien van ramen aangemerkt als kattenkwaad, nu als een delict. Vroeger was een onstuimige puber gewoon druk, anno 2013 heeft hij ADHD.
De jongens zelf zijn onveranderd, nemen deze critici aan. Het is de moderne maatschappij waarin hun gedrag niet meer lijkt te passen. Wat heeft de samenleving zo jongensvijandig gemaakt?
Opsluiten die etters!
‘Tijdgebrek’ is een van de antwoorden volgens historisch-pedagoog Angela Crott (58). “De mensen hebben tegenwoordig minder tijd.” Dat geldt voor moeders die dankzij de vrouwenemancipatie veel meer buitenshuis zijn gaan werken. En voor gescheiden ouders (grofweg een op de drie paren), die voor de breuk erg met zichzelf bezig waren, en hun kinderen daarna veel minder zien. Maar ook andere, omringende volwassenen nemen minder tijd om jongens in de gaten te houden: buren, leraren, gezagsdragers, ze bemoeien zich nauwelijks meer met de opvoeding. En dat is funest voor jongens, die – méér dan meisjes – toezicht nodig hebben, heldere grenzen, en een volwassene die ‘nee’ zegt.
-
Jongens leren via trial and error, ze zoeken iets uit door het gewoon te dóén. Voor scholen en ouders is dat lastig.
Wat er gebeurt als dat toezicht ontbreekt, illustreert Crott in haar boek ‘Jongens zijn ‘t. Van Pietje Bell tot probleemgeval’ (2013) met twee vergelijkbare, waargebeurde scènes. De eerste speelt zich af in 1965: jongens misdragen zich op het perron. Ze rennen rond, treiteren andere reizigers, springen in en uit een rijdende trein en gooien met een bezem. Al die tijd zitten spoorwegbeambtes ze achter de vodden; een rechercheur rekent een van hen tenslotte in.
Krap veertig jaar later, in 2003, maken andere jongens er een veel grotere bende van. Met gestolen sleutels dringen ze een machinistenkamer binnen, ze doen lichten aan en uit, brullen door de microfoon, trappen het plafond van een coupé in. Al die tijd komen ze geen enkele corrigerende volwassene tegen, totdat ze uiteindelijk worden opgehaald door maar liefst négen politiebusjes.
Het experimenterende, tartende, onbeteugelde gedrag van jongens escaleert als ze geen grenzen ontmoeten, wil Crott – zelf moeder van twee volwassen zonen – met deze vergelijking zeggen. Maar het trekken en bewaken van grenzen kost sloten tijd, die volwassenen liever aan iets anders besteden. Dus ergeren ze zich aan jongens die niet in het gareel lopen, en escaleert hún reactie óók. Kattenkwaad? Welnee, opsluiten die etters!
De school is verjuft
De moderne maatschappij is een ‘design- samenleving’, stelt docent en trainer Lauk Woltring. “Alles moet op orde zijn.” Woltring schreef ‘Jongens tussen branie en verlegenheid. Seksespecifiek werken met jongens’ (1988) en is zich sindsdien blijven verdiepen in jongensgedrag. Dat kan morsig en onvoorspelbaar zijn en detoneren bij het design. “Meisjes zijn geneigd om gevaar te vermijden. Jongens leren via trial and error, ze zoeken iets uit door het gewoon te dóén. Voor scholen en ouders is dat lastig.”
Voor de jongens zelf ook, want anno 2013 mag hun schoolgang niet haperen: de eerste studiekeuze moet raak zijn, de studie zelf vlotjes worden doorlopen. Die doelgerichte vlotheid past niet bij opgroeiende jongens, die – in Woltrings woorden – nou eenmaal een ‘kronkelende ontwikkeling’ hebben. Je moet ze soms even laten klooien, een jaartje laten overdoen, meer geduld met ze hebben dan met meisjes. Maar geduld is tegenwoordig kostbaar en gauw op.
Er zijn ook andere etiketten te plakken op deze tijd, die zich slecht met jongensgedrag laten combineren. ‘Risicomijdend’ bijvoorbeeld: op allerlei terreinen proberen we risico’s uit te sluiten. Zo moeten kinderdagverblijven aan pagina’s vol veiligheidseisen voldoen en worden kinderen veel vaker dan vroeger doorverwezen naar de jeugdzorg. We kunnen beter verhinderen dat een jongen in een boom klimt, dan riskeren dat hij valt, dat is de gangbare teneur. Maar jongens hebben die klimpartij en de bijbehorende val juist nodig.
In de afgelopen decennia is de wetenschappelijke kennis over kindergedrag en -ontwikkeling enorm toegenomen: studies als kinderpsychologie en pedagogiek werden volwassen. Ook daardoor is de opvoeding ‘gemedicaliseerd’ geraakt: voor veel ‘afwijkend’ of ‘lastig’ gedrag is tegenwoordig een naam en een bijbehorende behandeling. Bekend is dat vooral jongens met een diagnose uit de ‘etikettenmachine’ rollen, zoals de samenwerking van school, jeugdhulpverlening en ouders wel wordt genoemd. Ze krijgen bijvoorbeeld meer dan drie keer zo vaak medicatie voor ADHD als meisjes. Met jongens lijkt veel vaker iets mis.
-
Wat jongens in deze complexe wereld intussen missen, is een goed rolmodel
Design, risicomijdend, gemedicaliseerd én feminien: ook met dat laatste woord valt de huidige tijd te typeren. En dan niet alleen omdat jongens hoofdzakelijk door vrouwen omringd zijn (hun moeder is vaker thuis dan hun vader, de school is compleet verjuft). In het onderwijs worden vooral ‘vrouwelijke’ vaardigheden gevraagd en beloond: communiceren, reflecteren, samenwerken, verslag doen, praten. Die lijn zet door op de werkvloer, ook daar is een ‘fijnmazige communicatie’ vereist, zegt Woltring. Dat de samenleving steeds meer op zorg en dienstverlening is gericht, speelt jongens ook al niet in de kaart, schrijft Crott in haar boek.
Fysieke kracht – hun sterke punt – doet er minder toe, het kunnen verwoorden van emoties is belangrijker geworden. Terwijl het communicatieve talent van jongens niet dáár ligt, maar in discussie, debat en redevoering.
Rolmodel
Wat jongens in deze complexe wereld intussen missen, is een goed rolmodel, zegt een andere jongenswatcher, Henno Olde Beuving (38) van jongerenmarketingbureau Youngworks. Hij is de initiatiefnemer van ‘Mannen voor de klas’, een project om meer jongens voor de baan van meester te interesseren. “Wie is tegenwoordig nog een echte man?” vraagt Olde Beuving zich retorisch af. “Met wie kunnen jongens zich nog identificeren, meten, verbinden? Tv-presentator Arie Boomsma?” Zelf had hij een sportcoach, die van zijn twaalfde tot zijn achttiende belangrijk voor hem was. “Met hem hoefde ik niet per se lang te praten, hij liet mij gewoon zien hoe de wereld in elkaar zat.” Maar zulke langdurige banden zijn volgens hem zeldzaam geworden; het elftal krijgt weer een nieuwe trainer, jongens wisselen van sport. “Waar op het traject zit er nog iemand die zo’n jongen echt zíet?”
Al deze ontwikkelingen samen maken de samenleving voor jongens minder geschikt. “We hebben vanaf de jaren zestig erg ingezet op de meisjes”, zegt documentairemaakster Katinka de Maar. “Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid. Dat is erg geslaagd. Maar we zijn onderweg de jongens kwijtgeraakt.” Jongens zijn ‘verdwaald’, vindt ook Angela Crott.
Komen al die dwalende jongens straks niet gewoon op hun pootjes terecht? Gaan ze, net als nu, toch méér verdienen dan hun vrouwelijke collega’s? Worden ze weer de baas van het bedrijf?
Dat is maar de vraag, zegt Crott. “De toekomst zou wel eens van de meisjes kunnen zijn.” Zij vreest dat de jongens van nu – achtergesteld, te weinig ondersteund en gefrustreerd in hun schoolcarrière – straks vooral bóós en agressief zijn. “Jongens spatten alle kanten op”, voorspelt ook Lauk Woltring. Een generatie van boze, volwassen mannen – van dat beeld gaat dreiging uit.
-
Bij jongens is het ‘use it or lose it’
Woltring voorziet daarnaast ook een groot verlies aan talent, waar onze kenniseconomie juist om zit te springen: “De experimentele, innoverende onderzoekers zijn toch vaak jongens. Die hebben we nodig om opkomende landen als China bij te houden. Maar als de jongens al stranden op school…”
Bij jongens is het ‘use it or lose it’ volgens Woltring: doe je niet het juiste beroep op ze, dan raak je ze kwijt. “En dat moet je niet hebben, denk ik.”
Jongenseigenschappen
Er zijn vier ‘universele jongenseigenschappen’, schrijft historisch-pedagoog Angela Crott in haar boek ‘Jongens zijn ‘t’, de publieksuitgave van haar proefschrift ‘Van hoop des vaderlands naar ADHD’er. Het beeld van de jongen in opvoedingsliteratuur (1882-2005)’. Namelijk: baldadigheid of kattenkwaad, hoogmoed of grootspraak, ledigheid of luiheid en verlegenheid of zwijgzaamheid. Daarnaast worden nog wel andere kwaliteiten aan jongens toegeschreven: rechtvaardigheidsgevoel bijvoorbeeld, of waarheidsliefde, abstractievermogen en een hekel aan geschipper.
Bestaan ze echt, die typische jongenseigenschappen? Niet volgens Asha ten Broeke, voormalig Trouw- columnist en schrijfster van het boek ‘Het idee m/v’. “Het gedrag van jongens is niet per se anders, maar wel de beoordeling ervan.” Die valt bij jongens negatiever uit dan bij meisjes; zo grijpen crècheleidsters bij agressieve jongens veel harder in dan bij dito meisjes. “Jongens worden erg gestereotypeerd”, zegt Ten Broeke. Terwijl de werkelijkheid niet Mars en Venus is en ook niet zwart/wit. “Iedereen zit ergens op een schaal tussen man en vrouw.” Lauk Woltring valt haar daarin bij: “Het is onzin jongens of meisjes te reduceren tot hun geslacht; aanleg én omgeving zijn van belang. Maar met alleen relativeren komen wij er niet. Jongens en meisjes staan voor eigen opgaven, en die moeten wij snáppen.” (zie ook www.laukwoltring.nl)
De Echte Jongensfilm
De ideale leerling is een meisje; daar is Katinka de Maar (58) van overtuigd. Maar haar zoon Melle (nu 18 jaar) is een jongen en verre van ‘ideaal’. Als kleuter was hij druk in de klas en op zijn zesde kreeg hij het stempel ADD. “Vanaf die dag groeien de stapels verslagen over mijn zoon”, vertelt De Maar in ‘De Echte Jongens Film’. De schoolcarrière van haar zoon vormt hierin de rode draad: Melle moet in groep 3 naar het speciaal onderwijs omdat hij de juf te veel tijd kost, raakt gefrustreerd en gedemotiveerd. Als hij op zijn achttiende eindelijk een diploma haalt, is De Maar zéér opgelucht. “De strijd is gestreden.” Met de meeste jongens is niks mis, wil de documentairemaakster laten zien, maar met het Nederlandse onderwijs wél. Dat biedt geen ruimte voor jongensachtige talenten en leerstijlen, maar benadrukt juist wat ze niet goed kunnen. Ze deelt dit inzicht inmiddels met velen. Twee jaar geleden pleitte Wim Kuipers, voorzitter van de Besturenraad, de vereniging van christelijke schoolbesturen, voor gescheiden lessen voor jongens en meisjes.
‘De Echte Jongens Film’ is op woensdag 9 oktober te zien bij de VPRO (Nederland 2, 23.00 uur), en op maandagavond 7 oktober in De Balie in Amsterdam.
Trouw-lezers krijgen korting voor deze filmvertoning met debat na afloop: met actiecode echtejongens2013 kost een kaartje 5 euro in plaats van 9,50 (bestellen via De Balie).