05 March 2014 ~ 0 Comments

Het help syndroom #coaches

Inleiding over het helpsyndroom.

Pioniers en veel coaches zijn sensibel, zoals wel vaker het geval is in beroepen en activiteiten waarbij mensen worden ondersteund en verzorgd. Zij hebben goed ontwikkelde antennes voor wat er op gevoelsniveau speelt bij mensen en tussen mensen. Ze zijn daardoor ook vaak gevoelig voor de in het lichaam van anderen opgebouwde spanningen en pijn. Ze voelen aan of er bij de ander sprake kan zijn van emotionele en geestelijke kwetsuren en waar of hoe die zijn ontstaan.

Als we aan mogelijke deelnemers aan PAL vragen, waarom ze mensen willen begeleiden in hun ontwikkeling wordt regelmatig geantwoord: “om mensen te helpen”. Maar wat betekent: ’helpen’?

Het ware helpen ontstaan vanuit belangeloze verbinding met de ander, een oordeelloos er willen zijn met die ander, een onbevangen nieuwsgierigheid en rotsvast vertrouwen in de innerlijke kracht, wijsheid en mogelijkheden van de ander. Het betreft hier kwaliteiten, die we verder willen ontwikkelen en aan willen scherpen tijdens de PAL-opleiding.

Echter, het is van belang om zorgvuldig te onderzoeken wat de basis is van het verlangen om er voor anderen te zijn. Er kan namelijk sprake zijn van een valkuil in de vorm van een ‘helpsyndroom’.

Het ‘helpsyndroom’ is een complex van beperkende overtuigingen en emoties, die de coach ertoe aanzetten, dat hij mee lijdt met de ander (medelijden); dat hij een deel van de last van de ander mee draagt door op eigen gezag iets te gaan willen of  te gaan doen voor die ander. Door bijvoorbeeld de aandacht te gaan richten op de pijnen, kwetsuren en opgebouwde spanningen, waar de persoon, die gecoacht wordt, (nog) niet om gevraagd heeft of toestemming voor gegeven heeft. Of door ongevraagd adviezen, tips of voorschriften voor handelen te gaan geven, zonder volledige aanvaarding en onderzoek van de eigen weg, die de coachee heeft te gaan. Het eigenaarschap, de eigen verantwoordelijkheid en de eigen weg naar authenticiteit van de gecoachte persoon is dan in het geding.

Het grote gevaar van het helpsyndroom is, dat de coach zich veelal onbewust en onbedoeld op gaat stellen als de redder van de ander en/of degene die  beter in staat is dan de ander om te dealen met problemen, de pijn en de mogelijke perspectieven op ontwikkeling en gewenste activiteiten. In de terminologie van het systemisch werken [onder meer Bert Hellinger (bekend werk: Anerkennen was ist. Gespräche über Verstrickung und Lösung)]: jij gaat als coach dragen wat niet noodzakelijkerwijs van jou is. Zowel voor de coach als de coachee leidt dit tot negatieve effecten.

Voor de coach leidt het helpsyndroom onwillekeurig tot een ongelijkwaardige relatie: er dreigt een wellicht niet bewust nagestreefde, maar wel feitelijk ongelijke machtsverhouding. Het maken en in stand houden van een zuivere, gelijkwaardige verbinding tussen twee mensen die samen ontdekken, leren en werken aan (leiderschaps)ontwikkeling, is dan niet mogelijk. In de mooiste en meest effectieve sessies is er gedurende de hele bijeenkomst een principiële gelijkwaardigheid tussen coach en coachee merkbaar.

Het teveel of ongepast willen helpen van de coach kan voortkomen uit een innerlijke leegte, onzekerheid of angst. Deze leegte, onzekerheid of angst wordt vermeden of gecompenseerd door zich met de ander bezig te houden. Een onderliggende drijfveer hierbij kan zijn, dat de coach zich zodoende belangrijk(er) en waardevol(ler) voelt. Het ego van de coach is dan een te belangrijke medespeler geworden in de coachbijeenkomst. Dat ego zoekt vervulling, betekenis van de in zichzelf ervaren leegte ten koste van de coachee. Je zet jezelf als coach dan iets hoger op de ladder van kennis, ervaring, inzicht en daadkracht: jij als coach weet het immers al, ziet het immers allang, beseft het al voordat de coachee zijn of haar licht erover liet schijnen, jij zag het al op afstand ontstaan en gebeuren… Nu alleen nog de coachee dat ene zetje geven!

Dit staat op gespannen voet met het principiële uitgangspunt dat de coachee eigenaarschap voelt en behoudt voor zowel het (ontdekkings)proces, dat wordt doorlopen tijdens de coachsessie, als voor de inhoud van de ontwikkelingsstappen, die hij of zij als gevolg daarvan in de komende tijd wil gaan zetten. Alleen zo kan er sprake zijn van de eigen ontwikkeling van leiderschap en groei in authenticiteit.

 

1. Volgers willen soms wel eens lekker leunen!

De coachee ervaart die reddende aandacht en steun aanvankelijk wellicht als prettig. Er kan geleund worden op de expertise en wijsheid van de coach, er is geborgenheid zoals gevoeld werd toen ouders of andere volwassenen je vroeger behoedden voor onrecht, onrechtvaardigheid of fouten. Maar het ongewenst effect bij uitstek binnen het helpsyndroom is deafhankelijkheid die daardoor ontstaat.

De coachee kan slachtoffer worden, machteloos. Wanneer de coach niet alert is op de nauwgezetheid en de zuiverheid van de coachende intentie, kan er een patroon ontstaan, waarin beide partijen elkaar verwijten gaan maken. Oorzaak is dat de coach geen betekenisvolle ontwikkeling ziet ontstaan bij de coachee en de coachee blijft hangen in een verlammend meebewegen en consumeren van de hapklare brokken levenswijsheid die de coach serveert.  Het is dan voor zowel de coach als voor de coachee van belang om de weg terug te vinden naar de authentieke coachrelatie, die gebaseerd is op liefdevolle aandacht,  gelijkwaardigheid, op het oprechte luisteren en op het openhartig en moedig benoemen door de coachee van hetgeen er daadwerkelijk leeft en speelt. Niet leunen, maar op zoek zijn naar de innerlijke kracht om zelf authentiek leiding te nemen over het eigen leven en alles wat daarin aan mogelijkheden klaarligt om gerealiseerd te worden.

 

2. Enkele overwegingen ten aanzien van het ontstaan van het ‘helpsyndroom’ bij hulpverlenende personen.

Ieder mens heeft een intuïtief vermogen. Dat is waarnemen, het spreken en luisteren met hart en ziel. Het is het voelen en ervaren in het besef, dat alles met alles samenhangt en in verbinding is (eenheidsbewustzijn). Het  is met een geopend hart luisteren naar alles wat zich aandient; moeiteloos, in liefde en wijsheid. Binnen PAL besteden we regelmatig aandacht aan de ontwikkeling en verfijning van dit vermogen.

Veel pioniers zijn van jongs af aan in contact met een dergelijk intuïtief vermogen. Zij zagen en voorvoelden situaties (en doen dat waarschijnlijk nog steeds), konden fijngevoelig aansluiten bij wat er gaande was in het innerlijk van een ander. Ze voelden wellicht regelmatig diepe compassie en betrokkenheid bij een willekeurige andere persoon, zonder te weten waar dit op gestoeld was of waar het vandaan kwam. Of ervoeren heftige gevoelens zoals verdriet of woede die niet van henzelf waren, maar werden opgepikt uit de omgeving.

Soms konden ze over deze ingevingen en gevoelens ervaringen delen met anderen (leeftijdsgenoten of ouderen) vaak echter was die gelegenheid er niet. Het werd niet altijd begrepen, soms zelfs belachelijk gemaakt. Er werd aangeleerd niet op het intuïtieve weten te vertrouwen en er niet in te geloven. Dus werd het weggedrukt, onderdrukt, uit het bewustzijn verbannen.

Daardoor kan het intuïtieve domein voor pioniers een zekere periode in hun leven mogelijk een lastig, onbegrepen en moeilijk te hanteren terrein geweest zijn.

Een gevolg van dit wegdrukken of onderdrukken van het intuïtieve vermogen kan zijn:

het vage onbehagen weg te werken door in te grijpen in de situatie. Proberen zaken voor te zijn, te beïnvloeden, op te lossen voor de ander. Als een redder, een held op het witte paard, die de onrechtvaardigheid, het ongemak, of het verdriet mee gaat dragen en wil helpen om tot een oplossing te komen; voorbij de pijn en de verwarring.

De drama-driehoek is dan in volle heftigheid werkzaam.

Dit is een van de uitingsvormen van het helpsyndroom.

Wanneer daarentegen het intuïtieve vermogen er helemaal mag zijn en er sprake is van zuiver waarnemen, dan is er meestal volop ruimte voor acceptatie van de situatie zoals deze is (“anerkennen’), respectvolle betrokkenheid bij en liefde voor de ander die zijn of haar weg zo goed en volledig mogelijk aan het afleggen is. Dan zijn woorden als ‘steunen’, ‘support bieden’, ‘bijstaan’  meer op zijn plaats.

Een andere bron van ontstaan van het helpsyndroom kan gevonden worden in de wijze waarop velen van ons zijn gesocialiseerd. Misschien kregen we juist de meeste aandacht, knuffels, genegenheid en positieve feed back van ouders en andere opvoeders wanneer we onbaatzuchtig waren, alles voor anderen over hadden, voor elkaar in de bres sprongen. Als we niet lastig waren, maar hielpen. Of erger nog: als wij het goede voorbeeld moesten geven, waar de opvoeders het zelf nalieten of niet konden opbrengen.

Op zich zitten er veel positieve en sociaal wenselijke aspecten aan onbaatzuchtigheid, aan  het ’iets over hebben voor een ander’. Wanneer dit echter bij voortduring en volstrekt eenzijdig wordt afgedwongen, is het contraproductief. ‘Helpen’  is dan een patroon geworden, een automatisme in plaats van een bewuste keuze voor liefdevolle aanwezigheid en ondersteuning.

Met regelmaat treffen we in coachsessies ’oudste dochters’ aan, die vooral door de taken en verantwoordelijkheden van hun moeder over te nemen, de voor iedere mens noodzakelijke aandacht en genegenheid ontvingen of hoopten te krijgen. Het is dan een patroon geworden, een hardnekkige gewoonte om er steeds maar weer voor de ander te zijn, zichzelf daarbij weg te cijferen, over persoonlijke grenzen heen te gaan, zich veel noodzakelijks te onthouden en ‘sterk’ te zijn en te blijven ten behoeve van het welzijn van anderen ongeacht de eigen innerlijke rust en fysieke gezondheid. Het anderen helpen, iedereen bemoederen is dan een automatisme geworden, zonder voldoende waarneming en onderzoek of dit het meest passend en geëigend is voor de omstandigheid waarin zij verkeren. Dit kan leiden tot serieus energieverlies, fysiek ongemak, uitputting of zelfs een burn-out.

Dit kan ontstaan omdat de keuze niet meer gemaakt wordt:

  • Draag ik, of laat ik mij in deze situatie dragen?
  • Geef ik, of zal ik in deze situatie ontvangen?
  • Doe ik het alleen of vraag ik in deze situatie steun?
  • Trek ik vandaag een dikke streep: tot hier kan ik gaan en geen stap verder?
  • Vraag ik dit keer of jij het van me overneemt?
  • Leid ik, of mag ik nu eens volgen?
  • Is dit nu mijn ‘pakkie an’ of mag ik dit deze keer aan mij voorbij laten gaan?

Het uit de weg gaan van dergelijke keuzen kan ertoe leiden, dat er voor het innerlijk blije kind in hen, het spontaan meisjesachtige, het verfijnd vrouwelijke geen of onvoldoende ruimte is. Vrouwelijke zijnskwaliteiten krijgen daardoor minder ruimte in relaties en in het contact met de buitenwereld, zoals in de werksfeer. Het opkomen voor wat ze verdienen, voor wat hen toekomt en wat ze ook hard nodig hebben om gezond, gelukkig en betekenisvol te leven, is dan veelal een lastig leerpunt. Daarbij andere wegen bewandelen dan:  ‘hoe dan ook in control blijven’, ‘stoer zijn’, ‘in staat om wat dan ook adequaat te hanteren’, eveneens. Redden en de eigen behoeften daarbij ondergeschikt maken, is dan een (uiteindelijk destructieve) gewoonte geworden, waarvoor meestal op enig moment in het leven een behoorlijk stevige prijs in termen van geestelijk en lichamelijk ongerief wordt betaald.

Het is een manier geworden, waarbij gehoopt wordt op genegenheid of bevestiging. Die dan overigens vaker niet dan wel gegeven wordt.

Het komend jaar zal binnen PAL voortdurend worden gewezen en gezocht naar de ruimte om hiervan los te geraken, weer heel  te mogen zijn, veelkleurig, speels, met toegang tot alle zijnskwaliteiten die de eigen authenticiteit voeden.

 

3. Hoe kunnen we het helpsyndroom (als vervorming) herkennen?

Voor ons is het zaak om het helpsyndroom te gaan herkennen in de dagelijkse praktijk van ons leven en het coachen. Het helpsyndroom wordt in onze Westerse cultuur met regelmaat aangemoedigd en bevestigd door (geloofs)overtuigingen en/of opvattingen, waarin het als altruïstisch en goed wordt gezien om anderen voor te zeggen hoe ze hun levenslessen moeten hanteren. In de meeste instituties heeft de elite er belang bij om normatieve kaders te ontwikkelen en in stand te houden waaraan ‘volgers’ houvast ontlenen. Wij staan voor ontwikkeling van ieders persoonlijk leiderschap waarbij ‘volgers’ worden uitgedaagd om vanuit hun innerlijke waarden zelf op zoek te gaan naar hun persoonlijke kaders.

De negatieve basis van het helpsyndroom zit in een aantal oude overtuigingen bij de coach, zoals:

  • ik moet er altijd voor de ander zijn ook al heb ik er eigenlijk geen zin in,
  • ik mag de ander niet in de steek laten,
  • ik mag mijzelf niet voorop stellen,
  • ik moet iedereen de moeite waard en interessant vinden,
  • ik moet aardig gevonden worden,
  • ik deug pas als ik kan laten zien dat ik alles kan, alles weet,
  • ik moet mij aanpassen aan de noden van de ander, ik cijfer mezelf wel weg.

Er is een aantal vragen dat gesteld kan worden als de drang om te helpen opkomt:

  • Waar komt dit verlangen en dit moeten vandaan?
  • Wat zegt dit verlangen over mij?
  • Zijn er nog emotionele raakvlakken uit mijn persoonlijk verleden die ik – als spiegel – zichtbaar gemaakt krijg en eerst zelf behoor te gaan oplossen, om er vervolgens in grotere vrijheid voor de ander te kunnen zijn?

In coachsessies, waarin het helpsyndroom de kop opsteekt,  zijn vaak hele concrete en fysieke aanwijzingen zichtbaar die wijzen op een dergelijke vervorming:

  • De coach is onrustig, gejaagd.
  • Hij/zij voelt zich heel moe worden van de ander.
  • Je voelt de verveling in de vraagstelling en in de toon van het gesprek sluipen.
  • De fysieke afstand tot de coachee klopt niet: te dichtbij, te ver weg, obstakels tussen hen die de vrije stroom belemmeren.
  • De coach praat teveel in verhouding tot de inbreng van de ander. (Richtlijn is: ongeveer 35 % van de tijd vraagt/praat de coach, 65 % is voor de coachee).
  • Je betrapt jezelf er als coach op dat je geneigd bent om maar tips en adviezen te gaan geven, dan gebeurt er in ieder geval nog iets zinvols tijdens deze sessie.

 

Wat dan wel?

Je helpt de ander wel door vanuit betrokkenheid oprechte aandacht te geven voor datgene wat er echt speelt voor de coachee, te laten zien dat je hem of haar daarin volledig serieus neemt en waardeert om wat hij of zij aangaat, durft te tonen en/of (her)beleeft.

Kun je als coach onvoorwaardelijk vertrouwen geven aan de coachee en aan de beweegredenen van hem of haar om – op het juiste moment – vooruit te komen in het vinden van eigen wegen voor ontwikkeling?

De sleutel daartoe is dat jij uitstraalt dat dit leven geluk en vrede kan brengen, wanneer het  zelfbewust en authentiek geleefd wordt. Door vol energie en liefde aanwezig te zijn en er te zijn voor de ander, zonder dat het jou uitput, laat je zien dat je niet alleen in overvloed gelooft, maar dat je die overvloed ook kunt laten stromen in relaties en werk.

De kern van compassie in tegenstelling tot medelijden is dat de ander in zijn waarde gelaten wordt doordat aanvaard wordt, dat wat er met de ander gebeurt, precies datgene  is wat er nu moet zijn. Door de volledige, liefdevolle  aanvaarding daarvan ontstaat er rust bij de coachee. Een rust, die tevens de opmaat is naar de volgende stappen in dit leven. Daarmee kan beweging ontstaan: de weg naar mogelijkheden om ontwikkeling en verandering  van omstandigheden te gaan verkennen.

Wij willen als coach in leiderschapsontwikkeling een baken van vertrouwen zijn in het leven en in de rijkdom aan mogelijkheden (potentie), waar de ander zich op kan verheugen en zich in kan spiegelen. Dat onvoorwaardelijke vertrouwen is vaak een helende kracht bij uitstek. Waardoor er ruimte ontstaat voor de innerlijke kracht en moed om aan te gaan en aan te pakken wat zich aandient als noodzakelijk om te doen.

Want coachen is een bezigheid, die altijd ontwikkeling of groei impliceert. Er zal iets ontstaan, er gaat iets gecreëerd worden, aangepakt, opgelost.

In bijeenkomsten zie je dat vertrouwen bij de coach terug in termen van:

  • Een rustige aanwezigheid van de coach met een actief luisterende houding.
  • Fysieke uitstraling van totaal aanwezig zijn (more than talking head).
  • Kalme, diepe(re) ademhaling.
  • Bereid en in staat tot een vrije stroom van onvoorwaardelijke aandacht.
  • Onbevangen, (voor)oordeelloos.
  • Gegrond aanwezig (contact met de grond, aarde) en innerlijke kern.
  • Voorbereid, klaar voor alles wat er komen gaat.
  • Alle gevoelens van de coachee mogen tot uiting komen, de coach is daarvoor niet bang.
  • De kern, de essentie, de passie van de coachee mag aan de orde komen (en raakt ergens aan die van de coach zelf).

 

Immers, we zijn op een diep niveau met elkaar verbonden, we lopen daar niet voor weg.

Integendeel: we gaan de diepe verbondenheid met de ander juist aan, maken het manifest en maken het in de praktijk van alledag waar. Zo ontstaat er ontwikkeling van leiderschap en nemen we verantwoordelijkheid voor de authentieke bijdrage die we in elke situatie zichtbaar kunnen maken, als zijnde onze bijdrage aan het geheel. Of dat nu een knipoog, glimlach of liefdevolle streling is, of een levensreddende heldendaad.

Leave a Reply

*